In zaadjes, gevonden bij archeologische opgravingen, zit na honderden en zelfs duizenden jaren nog leven. Er groeien bloemen, bomen en groentes uit, die allang waren uitgestorven.
Enige tijd geleden werd in de Canadese stad Winnipeg een enorme oranje pompoen aan de pers gepresenteerd. De vrucht kwam uit een schooltuin en was opgekweekt uit een zaadje dat in een achthonderd jaar oude pot van klei was aangetroffen. Canadese archeologen hadden de pot tijdens opgravingen in een oude nederzetting van indianen gevonden. Van hen is bekend dat ze al eeuwen voor de Europese kolonisatie van Noord-Amerika pompoenen in tuinen rond hun dorpen verbouwden.
Bijzonder aan dit exemplaar is niet alleen dat het zaadje zo lang heeft weten te overleven, maar ook dat om een inmiddels uitgestorven soort gaat. De studenten zijn daarom van plan meer zaden te planten en zo de inheemse pompoen na eeuwen afwezigheid weer tot een volwaardige groente te ontwikkelen.
Midden jaren negentig van de afgelopen eeuw hadden wetenschappers van de Universiteit van Californië in Los Angeles al aangetoond dat nog oudere zaden tot ontkieming kunnen worden gebracht. Ze plantten zeven zaadjes van de lotusbloem die in 1982 waren gevonden in een drooggevallen meertje in het noordoosten van China. De oudste was twaalfhonderd jaar oud en tegen alle verwachtingen in groeide er een prachtige lotusbloem uit.
Nader onderzoek wees uit dat in lotusbloemzaden een enzym zit dat door veroudering beschadigde eiwitten repareert. Dit enzym is volgens de onderzoekers de belangrijkste reden dat het stokoude zaadje meer dan duizend jaar kon overleven.
De dadelpalm was een belangrijk symbool van het oude Israël, het land stond er tweeduizend jaar geleden vol mee. Vermoed wordt dat de boom rond het jaar 200 na Christus is verdwenen door verwoestijning.
Zeventienhonderd jaar later, in de jaren zestig van de vorige eeuw, vonden archeologen tijdens opgravingen een paar dadelpitten. Jaren later werd hun leeftijd door een paar nieuwsgierige onderzoekers gedateerd op tweeduizend jaar. Toen ze vervolgens één van de antieke zaden plantten, ontkiemde die binnen acht weken. De onderzoekers stonden perplex.
Na ruim twee jaar was de kiem uitgegroeid tot een palm van een kleine meter hoog. DNA-onderzoek wees uit dat het tot leven gewekte – en inmiddels uitgestorven – Judese palmpje genetische overeenkomsten vertoont met drie andere bekende dadelpalmsoorten, die in Egypte en Marokko groeien.
Dat de pit na zo’n lange tijd nog leven in zich had, is mede te danken aan de droge omgeving. Inmiddels is de boom ruim twee meter hoog en staat, zwaar beveiligd, in een kibboets vlak bij Eilat.
Dadels golden in de antieke wereld als efficiënt middel tegen allerlei infectieziekten en tumoren, zo weten we uit oude geschriften. De hoop is dan ook dat de tot leven gewekte boom in de toekomst zal bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen. Daarvoor moet nog even geduld worden geoefend, want het duurt zo’n dertig jaar voor de palm vrucht draagt. Maar voor een zaadje dat tweeduizend jaar heeft overleefd, is dat een peulenschil.
Toen onderzoekers in Noordoost-Siberië een aantal holen van eekhoorns vonden, dateerden ze de daarin door de beestjes opgeslagen zaden op dertigduizend jaar. In die tijd liepen op de koude, met gras begroeide toendra mammoeten en wolharige neushoorns rond. Daar tussen scharrelden grondeekhoorns hun wintervoorraden bij elkaar. De laatste daarvan bleven tienduizenden jaren lang in de bevroren grond liggen.
Na verschillende vruchteloze pogingen om zaden van verschillende soorten tot leven te wekken, besloten Russische onderzoekers weefsel uit een van de zaadjes in een reageerbuis (in vitro) te doen en af te wachten. Deze keer slaagde het experiment. Scheuten kwamen op en er groeide uiteindelijk een prachtig bloemetje uit het prehistorische zaadje. De bloem, een wilde anjersoort, was meteen met stip het oudste meercellige organisme op aarde.