Goeiemòòòòrrgen lieve vriend. Dààààggg patatje. Met een zangerig toontje verwelkom ik mijn zoon op de 35ste dag van zijn leven. Bijna ongemerkt heb ik mij een taal eigen gemaakt die mij een jaar geleden nog deed huiveren: parenthese of babypraat, het zangerige, schijnbaar geruststellende, vaak zinloze, gebrabbel dat we tegen kleintjes uitkramen.
Ik blijf het belachelijk vinden dat ik tegen mijn baby praat alsof het een baby is, maar het is een bijna oncontroleerbare reflex. Oncontroleerbaar én universeel, zo blijkt uit een analyse van 1.615 stemopnames van 410 ouders, in 18 talen en uit 21 verschillende gemeenschappen variërend van jager-verzamelaar in Tanzania tot kosmopolitisch in Peking.
Overal ter wereld kwebbelen ouders op een vergelijkbare manier tegen hun baby. Het parenthese heeft overal een hogere en variabelere toonhoogte dan volwassen taalgebruik, al maken sommige samenlevingen (Nieuw-Zeeland) grotere sprongetjes op de toonladder dan andere (Tanzania). In totaal verschilt babypraat op elf manieren van volwassenpraat, zo ontdekte een machine learning-model.
Dat babypraat universeel herkenbaar is, blijkt ook uit een tweede onderzoek. Daarin lieten de onderzoekers geluidsfragmenten horen aan 51.065 luisteraars uit 187 landen, die 199 verschillende talen spraken. Op de vraag of een uitspraak gericht was tot een volwassene of een baby, hadden de meeste luisteraars het juist, ongeacht hun moedertaal of afkomst. Dat geldt trouwens ook voor de baby’s zelf. Eerder onderzoek toonde al aan dat baby’s rustig worden van babypraat, los van de taal waarin ze uitgesproken wordt.
De studie is gepubliceerd in het vakblad Nature Human Behaviour1 en is volgens de onderzoekers de sterkste aanwijzing tot nu toe dat babypraat diepgeworteld zit in onze menselijke aard. Iedereen doet het, overal. En waarschijnlijk hebben we het altijd zo gedaan. Al weet ik niet of ik me dankzij dat inzicht minder belachelijk zal voelen wanneer ik straks nog maar eens enthousiast sta te goo-goo’en boven de wieg.