Een hockeyprof betaalde tot en met 2016 inkomstenbelasting als zelfstandig ondernemer.
De fiscus legde over 2017 een aanslag op alsof de speler in loondienst was van zijn club.
De rechtbank oordeelt dat sprake was van dienstbetrekking, niet van ondernemerschap.

Een bekende Nederlandse veldhockeyspeler die meende dat hij geen werknemer was van de club waarvoor hij uitkwam maar speelde als zelfstandig ondernemer, heeft ongelijk gekregen van de rechter. In een geschil met de Belastingdienst oordeelt de Rechtbank Noord-Holland dat de hockeyprof een dienstbetrekking had bij zijn club. Hij moest derhalve belasting, premies en volksverzekeringen betalen als werknemer en niet als ondernemer om zijn inkomstenbelasting te kunnen voldoen.

De uitspraak van de rechter speelt tegen de achtergrond van de slepende discussie in hoeverre er bij zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) sprake is van zelfstandig ondernemerschap of van een verkapt dienstverband. In de zaak van de hockeyer die in beroep ging tegen de belastingaanslag over 2017 passeerden verschillende criteria de revue. De betreffende hockeyspeler, die niet met zijn naam in de krant wil, zegt desgevraagd dat hij niet in hoger beroep gaat. De Hockeybond waarschuwde clubbestuurders onlangs dat zzp-contracten tot problemen met de fiscus kunnen leiden.

De rechtbank kent in zijn op 27 december gepubliceerde en geanonimiseerde uitspraak veel betekenis toe aan de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Volgens de hockeyspeler was daar geen sprake van. De belastingrechter oordeelt daar anders over: 'Veldhockey is een teamsport en het is een feit van algemene bekendheid dat de coach namens de werkgever de opstelling bepaalt, wissels toepast, tijdens het spel aanwijzingen aan de spelers geeft, en verder aanwijzingen geeft voor het aanwezig zijn bij en participeren aan wedstrijden en trainingen en dat de spelers deze aanwijzingen dienen op te volgen.'

Ook het argument van de sporter dat hij de met de club overeengekomen prestaties niet zelf hoefde te leveren, maar ook door een ander zou kunnen laten verrichten, overtuigt de rechter niet. De speler heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij 'zich naar eigen keuze kon laten vervangen door een andere speler', aldus de uitspraak. 'Dit is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de kwaliteit en positie als boegbeeld en uithangbord van eiser [...] feitelijk ook niet mogelijk.'

De hockeyer, die in januari en februari 2017 in een buitenlandse competitie speelde, verlengde in 2016 het contract met zijn club voor vier jaar, als zzp'er. De sporter beriep zich voor de rechter op het feit dat hij in eerdere jaren telkens een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) van de Belastingdienst had gekregen. Zo'n verklaring was destijds vereist om als zzp'er belastingaangifte te kunnen doen. De VAR kwam echter op 1 mei te vervallen.

De rechter volgt het betoog van de Belastingdienst dat de hockeyspeler na het verdwijnen van de VAR geen vertrouwen mocht ontlenen aan hoe de dienst zijn arbeidsrelatie eerder kwalificeerde. Temeer niet omdat hij bij de aanvragen voor de VAR onjuiste informatie had verstrekt, aldus de inspecteur. Hij verklaarde in die aanvragen dat het werk voor zijn opdrachtgevers niet ook in loondienst werd verricht. Tijdens de rechtszaak weersprak hij echter niet dat zijn medespelers in loondienst waren van de club.

De beloningen voor topspelers in het hockey blijven achter bij de salarissen van sommige andere topsporters. In deze zaak stelde de Belastingdienst een belastbaar inkomen vast van €86.304. Volgens de uitspraak was ruim 60% hiervan afkomstig van de vaste club van de prof. Toepassing van de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling, twee aftrekposten voor zelfstandige ondernemers, zouden het belastbare inkomen met zo'n €12.500 hebben verlaagd en zo een belastingvoordeel van €6500 opleveren.