Stel je voor: een dorpje op het Amerikaanse platteland. Apple bouwt er, aangetrokken door grote subsidies van de plaatselijke autoriteiten een datacentrum dat zo'n één miljard dollar kost.
Eén probleem: er staat een huisje bij het terrein. Het echtpaar dat er al 34 jaar woont, slaat elk bod van Apple om te verhuizen af. Totdat ze gevraagd worden zelf een prijs te noemen. 1,7 Miljoen dollar zeggen ze met droge ogen. Da's goed, zegt Apple.
Nu woont het echtpaar in een villa, met jacuzzi en een fraaie vijver waarin baarzen en meervallen rondzwemmen, aldus persbureau Bloomberg.
Het verhaal is illustratief voor een grote trend in de VS. Bedrijven als Amazon, Google en Apple bouwen reusachtige datacenters om hun servers en andere apparatuur te huisvesten. Dankzij de stormachtige vraag naar liedjes, video en data én de trend om gegevens niet meer bij de gebruiker maar 'in the cloud' op te slaan, is er een reusachtige vraag naar opslagcapaciteit.
De IT-giganten kiezen bij voorkeur dunbevolkte gebieden uit voor hun datafabrieken, waar ze veel ruimte hebben, de elektriciteit- en arbeidskosten laag zijn en de subsidies hoog. Eén huisje meer of minder maakt dan niet veel uit.