Het volume van hersendelen die belangrijk zijn voor sociale cognitie, sociale waarneming en geheugencapaciteit kunnen verraden hoeveel Facebookvrienden je hebt.
De meer dan 800 miljoen actieve gebruikers hebben allemaal een ander doel, zoals netwerken, nieuwe contacten te leggen, bestaande vrienden bijhouden, interessante artikelen bespreken, vermaak of een combinatie van al het voorgaande.
Om zeer uiteenlopende redenen − hetzij bewust, hetzij onbewust – kunnen sommigen hun contacten op één hand tellen, terwijl de vriendenaantallen van anderen in de duizenden lopen. De gemiddelde Facebooker heeft honderddertig ‘vriendjes’. Volgens een nieuw Brits onderzoek is de online netwerkgrootte terug te zien in bepaalde delen van je hersenen. Deze delen zijn gek genoeg anders dan voor de grootte van je offline netwerk: dagelijkse, niet-elektronische contacten.
Maar, zullen sommigen denken, zijn internetvriendschappen dan niet hetzelfde zijn als ‘real-life’ vriendschappen? Aangenomen wordt dat de samenstellingen, relaties en hoeveelheden meestal verschillen. Recent onderzoek over de relatie tussen structuren in de grijze massa (de hersenschors) en offline sociale netwerken, riep daarom bij de onderzoekers de vraag op of deze hetzelfde zou zijn bij online sociale netwerken.
De grootte en complexiteit van offline sociale netwerken bleken samen te hangen met het volume van de amygdala. Dit is een hersengebied die centraal staat bij sociale cognitie: het inschatten van sociale situaties en andermans emoties. Zou je om veel Facebookcontacten te hebben en houden dezelfde hersendelen nodig hebben als bij veel vrienden buiten het internet?
De onderzoekers vergeleken het volume van de grijze massa (met MRI-scans) met de hoeveelheid Facebookvrienden die iemand had. Dit werd eerst bij 125 Britse studenten gedaan, en vervolgens ter controle bij nog 40 anderen. De onderzoekers hebben de cijfers zo aangepast dat eventuele invloeden van leeftijd, geslacht en totaalvolume van de grijze massa niet meespeelden in de analyse. Ondanks dat kunnen ze toch niet met zekerheid stellen dat de uitkomsten gelden voor andere leeftijdsgroepen en populaties.
De resultaten toonden – misschien niet tot ieders verbazing – dat de grootte van on- en offline netwerken samenhangt. Dit geeft volgens de onderzoekers aan dat de meesten Facebook gebruiken om eerder ontstane sociale relaties bij te houden of te versterken. Hoewel de omvang wel correleert, verschillen de betrokken hersengebieden grotendeels. Uit de metingen rolde een positief verband tussen het aantal Facebookvrienden en het volume van delen van de temporaalkwab: de amygdala, de rechter achterste slaapgroeve (rechter sulcus temporalis superior, STS), de linker middelste slaapwinding (linker gyrus temporalis medius, MTG) en de rechter entorhinale schors. Sommige vriendschappen zitten dus echt tussen de oren.
Er is voor de hersenen dus wel degelijk een verschil tussen de netwerken die zich op het internet en daarbuiten afspelen: van de vier gevonden hersengebieden speelde namelijk alleen de amygdala een rol bij non-elektronische contacten. De STS en de MTG zijn belangrijk voor het verwerken en inschatten van situaties, bewegingen en intenties; ook wel sociale perceptie genoemd. De entorhinale schors wordt in verband gebracht met de vorming van associatief geheugen voor ‘itemparen’ die je aan elkaar koppelt, zoals namen bij gezichten. De onderzoekers vermoeden dat deze geheugencapaciteit hier belangrijk is omdat de netwerken in sociale media doorgaans veel groter zijn dan de persoonlijke.
Het blijft voor de onderzoekers echter een raadsel van welke kant ze de het verband moeten bekijken: doet uitbreiding van je sociale netwerk bepaalde hersengebieden groeien, of zorgt je sociaal aangelegde brein ervoor dat je een veel contacten hebt?