Volgens een Belgische hoogleraar Letterkunde van de Universiteit Gent stamt het woord ‘fiets’ af van de term ‘plaatsvervangend paard’. Professor Gunnar de Boel had eerder al ontdekt dat het woord in het Duits naar een ersatzpaard verwijst, een vervangend paard, ook wel een stalen ros.
De Boele kwam tot zijn ontdekking toen hij met Duitse vrienden aan de cider zat. Zijn tafelgenoten vertelden hem dat appelwijn in het zuidelijke Rijnland Viez heet, wat je uitspreekt als fiets. Viez is de verkorte vorm van vice-vinum, zoals auto van automobiel. Cider wordt daar dus gezien als een vervanging van echte wijn. Volgens de wetenschapper stamt fiets dus ook af van het Duitse Vize-Pferd, vervangend paard.
De discussie over de oorsprong van het woord fiets woedt al sinds 1886. Het woord zelf bestaat al sinds 1870. De moderne fiets met pedalen werd voor het eerst tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs en was een uitvinding van de Fransman Michaux. Toen heette het vervoermiddel nog een vélocipčde, in het Nederlands ‘snelle voet’.