Gewervelde dieren kennen in principe een tweeslachtige voortplanting, met eicellen producerende vrouwtjes en zaadcellen makende mannetjes. Maar – ik heb het al eens eerder gezegd – in de biologie is op iedere regel wel een uitzondering te vinden. En zo hebben onlangs twee vrouwelijke Californische condors in de dierentuin van San Diego zich voortgeplant zonder dat daar twee mannetjescondors aan te pas zijn gekomen.

Het verschijnsel wordt maagdelijke voortplanting genoemd, of ook wel parthenogenese (van de Griekse woorden parthenos = maagd en genea = geboorte). Bij ongewervelde dieren is het een veel vaker voorkomend verschijnsel. De bekende wandelende tak is er een goed voorbeeld van; bij deze insecten zijn mannetjes voor de voortplanting totaal overbodig.

Onder de vogels is het echter een grote uitzondering. In de literatuur zijn wel vermeldingen te vinden van parthenogenese bij de duif, de kip, de Chinese kwartel en de zebravink, maar dat leidde zelden tot een levensvatbaar jong. Bij gedomesticeerde kalkoenen zijn weleens levende jongen voortgekomen uit onbevruchte eieren. Opvallend: in al deze gevallen was sprake van vrouwtjesdieren die eieren hadden gelegd in afwezigheid van mannetjes. Bij gebrek aan beter dus, en onvrijwillig.

Ze hadden wél de beschikking over mannen
Dat was bij de condors in San Diego Zoo anders. Daar hadden twee vrouwtjesdieren zich parthenogenetisch voortgeplant terwijl ze beide in gezelschap verkeerden van vruchtbare mannetjescondors.

Het was zó bijzonder dat een groepje biologen van de dierentuin en van de Universiteit van Californië er een wetenschappelijke publicatie aan hebben gewijd in het Journal of Heredity. De auteurs spreken van het eerste geval van facultatieve parthenogenese bij vogels: facultatief omdat de condordames wel degelijk de beschikking hadden over mannen.

Of parthenogenese, al dan niet facultatief, ook in het wild voorkomt, is helaas onbekend. Het is uiteraard lastig vast te stellen. In alle bekende gevallen (duif, kalkoen, kip, kwartel, zebravink) was sprake van dieren in gevangenschap en dat geldt ook voor de dierentuincondors.

Dat deze condors, Gymnogyps californianus, de grootste in Noord-Amerika levende vogelsoort, in de dierentuin worden gehouden, houdt verband met het fokprogramma. De soort was bijna uitgestorven. Ik schreef vorige week over de deplorabele staat van de populatie Atlantische noordkapers, waar nog maar 336 exemplaren van schijnen rond te zwemmen, maar met de Californische condor was het ooit nog veel dramatischer gesteld.

In 1987 was de populatie zó sterk gekrompen dat werd besloten om de laatste wilde exemplaren te vangen en er in de dierentuin mee te fokken, met als doel om ze in de natuur te herintroduceren. Toen, in 1987, waren er van de hele soort nog maar 22 exemplaren over, die allemaal in de Zoo zaten. De dieren werden destijds als eerste ontluisd.

En dat leidde tot het uitsterven van de condorluis Colpocephalum californici, een parasiet die uitsluitend op de Californische condor voorkwam en op geen enkele andere vogelsoort. Zo heeft de redding van de ene diersoort geleid tot het verdwijnen van de andere. We moeten dat maar als collateral damage beschouwen. Waarschijnlijk kunnen de condors er zelf niet van wakker liggen dat deze luis er niet meer is.