Het was misschien wel het belangrijkste verkiezingsthema in strijd tegen het populisme: de zoektocht naar wat de gewone burger nu precies wil. En toch waren politici honderd jaar geleden ook al op zoek naar het antwoord op die vraag.
Zo blijkt uit het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis dat dinsdag gepresenteerd werd. Al sinds de invoering van het algemeen kiesrecht, precies honderd jaar geleden, zijn politici op zoek naar het antwoord op de vraag: wat wil het volk?
Waar vandaag de dag een referendum zand in de Haagse molen strooit, waren dat in de negentiende eeuw petities die het volk aanbood aan de koning. 'Al die petities hebben bijna tot het eind van de monarchie geleid', zegt onderzoeker Jan Willem Brouwer van de Radboud Universiteit. 'De koning ging petities aannemen waar het kabinet het helemaal niet mee eens was. Toen ging de koning dus luisteren naar de stem van het volk, dat was nog enger dan politici die naar het volk gingen luisteren.'
Vanaf de jaren '60 hadden politici echt door dat er een kloof was tussen hen en de burger. 'En toen dachten ze dat ze in de Libelle over zichzelf moesten praten of in Sterrenslag moesten meedoen aan een touwtrekwedstrijd', lacht Brouwer.
Maar hoe moet de politiek het dan doen? 'Ze maken de fout dat ze steeds zichzelf centraal stellen, en niet de ontvanger', zegt Marc Oosterhout, schrijver van het boek De kunst van het kiezen. Hij vergelijkt het met bekende merken: die doen eerst een belofte en focussen dan daar op. 'Bijvoorbeeld Nike. Die zegt: met mijn schoenen kun je een hele goede sporter zijn. En zij focussen dan op wat jij wil: een goede sporter zijn. Hoe de schoenen zelf zijn en hoe ze in elkaar zijn gezet, is minder van belang. Maar bij politici zie je juist dat hoe de schoen in elkaar is gezet -dus het beleid- belangrijker is dan de belofte.'