De Maori’s mogen dan vaak de oorspronkelijke bevolking van Nieuw-Zeeland worden genoemd, feit is dat ook zij er nog niet zo lang wonen. Pas in de 13de eeuw kwamen hun voorouders aan bij de Oceanische eilandenarchipel – vermoedelijk waren ze afkomstig uit Polynesië.
De eerste Maori’s waren niet met weinig, blijkt nu uit onderzoek van Amerikaanse wetenschappers, dat deze week in Nature verscheen. De vorsers concluderen dat niet uit archeologische vondsten, maar uit de luchtvervuiling die met de verspreiding van de Maori’s over Nieuw-Zeeland gepaard ging. In boorkernen in ijs op Antarctica troffen de atmosfeerwetenschappers immers roetdeeltjes aan die wijzen op een sterke toename van de uitstoot van deze polluenten vanaf 1300. Vandaag komt roet voornamelijk vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen zoals steenkool, maar ook bij bosbranden wordt het goedje massaal in de lucht geblazen.
Volgens de onderzoekers wijzen de roetsporen op de Zuidpool in de richting van de eerste Maori’s. In het begin van de 14de eeuw moeten die zijn begonnen met het op grote schaal platbranden van bossen in Nieuw-Zeeland. Mede daardoor is vandaag nog maar een kwart van de gezamenlijke oppervlakte van het Noorder- en Zuidereiland bedekt door bos. Voor de Maori’s aankwamen was dat nog 85 procent.
Het afbranden van de Nieuw-Zeelandse bossen zou een piek hebben bereikt in de 16de eeuw, zo valt af te leiden uit de roetsporen in het Antarctische ijs. Daarmee zou een jaarlijkse uitstoot gemoeid zijn geweest van 36.000 ton. Daarmee waren de Maori’s met stip de grootste luchtvervuilers in de regio, in een pre-industriële tijd waarover vaak nog wordt gedacht dat de impact van de mens op de aardatmosfeer toen verwaarloosbaar was. Het onderzoek doet denken aan de vondst van historische loodvervuiling in ijs op Groenland, een erfenis van de metallurgie van de Romeinen.
Het roet van de bosbranden kwam natuurlijk niet alleen op de Zuidpool terecht. Het viel ook neer in de zuidelijke Stille Oceaan en in de Zuidelijke IJszee, waar de polluenten wellicht de algenbloei sterk hebben bevorderd. Zo hadden de Maori’s niet alleen invloed op de samenstelling van de lucht in de wijde omtrek, maar ook op het leven in zee duizenden kilometers ver weg van Nieuw-Zeeland.