Aan de hartelijke joods-christelijke traditie, waar menigeen heimwee naar schijnt te hebben, was voor de joden tot in de 20e eeuw weinig vreugdevols. Immers: zij hadden Jezus vermoord en dat werd hen op alle mogelijke manieren door christenen nagedragen.
Vanaf de vierde eeuw wordt op goede vrijdag het evangelie van Johannes gebruikt waarin de joden de duidelijke daders zijn. Tijdens de middeleeuwse Goede Vrijdagdienst baden christenen voor de "perfide" - of bedrieglijke - Joden en dat God "de sluier over hun hart zou verwijderen zodat zij Jezus Christus zouden kennen."
Middeleeuwse christenen ontvingen dus de boodschap op Goede Vrijdag dat de Joden in hun midden de vijanden waren van christenen. Deze boodschap over de bedrieglijke leidde tot fysiek geweld tegen lokale Joodse gemeenschappen rond de Pasen.
Het was gebruikelijk dat Joodse huizen met stenen werden aangevallen. Vaak werden deze aanvallen geleid door de geestelijkheid. Er waren zelfs voorschriften die de gewelddadigheden regelden. Zo mochten kinderen beneden de 16 geen stenen gooien.
Lokale geestelijken die het geweld tegen Joden aanmoedigden en eraan deelnamen waren in overtreding met de regels van hun eigen kerk. Het kerkelijk recht zei Joden te beschermen en verplichtte hen om op Goede Vrijdag binnen te blijven. Maar iedereen wist dat dat dode regels waren.
Hoewel het geweld tegen Joden op Goede Vrijdag na de Middeleeuwen minder werd, veranderde de taal over Joden in de Goede Vrijdag-dienst pas na het Concilie in de jaren zestig. Dat de oeroude haat tegen de joden mede tot de Holocaust had geleid was ook het Vaticaan niet ontgaan.
Maar sporen antisemitisme zijn er genoeg in de westerse cultuur. Alleen al de tekst van de Mattheus Passion van Bach brengt de schuld van de joden jaarlijks in herinnering.