De indianen zetten schunnige humor in als laatste wapen tegen hun vijanden, de Amerikaanse kolonisten. Daarom bevat de lijst met de laatste krijgers van de prairie die het Amerikaanse leger in 1877 opstelde een aantal bijzonder aanstootgevende namen.
Humor was al een centraal onderdeel van de indiaanse cultuur lang voordat Europeanen voet zetten op het Noord-Amerikaanse continent. Een goede grap gaf energie als het buiten ijzig koud was of als je maag rommelde.
Humor was voor de oorspronkelijke Amerikanen een manier om tegenslagen te verwerken, ook tijdens hun strijd met de kolonisten.
Een jaar nadat de Lakota en Cheyenne de troepen van generaal Custer in de pan hadden gehakt bij Little Bighorn, moesten de laatste vrije indianen op de prairie zich overgeven.
Met Crazy Horse voorop reden 898 uitgehongerde Lakota Camp Robinson in Nebraska binnen, waar de Amerikaanse regering een indianenreservaat had gevestigd. Op 6 mei 1877 stonden er soldaten klaar om de indianen te registreren, zodat ze aalmoezen van de Amerikaanse regering konden krijgen.
In plaats van te jagen op de prairie moesten de Lakota boer worden, maar tot ze deze nieuwe levenswijze onder de knie hadden – of een andere manier hadden gevonden om in hun levensonderhoud te voorzien – beloofden de VS hen te steunen.
Dit beleid schoot in het verkeerde keelgat bij de trotse krijgers die dapper tegen de indringers hadden gestreden.
Nu moesten ze zich overgeven aan een vijand die zich, ondanks zijn overmacht en betere wapens, van laffe tactieken had bediend om de indianen te verslaan – zoals het afschieten van alle bizons om ze uit te hongeren.
Op deze sombere meidag in 1877 gingen de krijgers in de rij staan om zich in te schrijven in Camp Robinson. Ze maakten gebruik van hun humor om zichzelf een belachelijke naam te geven en zo de spot te drijven met de vijand.
De troepen noteerden o.a.: Dikke Reet, Hij Die Poep Ver Wegbrengt, Schijt In Zijn Hand, Slappe Lul, Zongebruinde Ballen en Zingende Pik.