We hebben al heel wat onderzoeken over Google en de invloed op onze hersenmassa voorbij zien komen, maar van de claim die Anders Lockig-Massahår van de Åkersberga Universitet kijken wij toch wel heel erg op.
Volgens hem heeft de Amerikaanse Nicolas Carr, die een half jaar geleden veelvuldig in de publiciteit kwam met ‘The Shallows: What the Internet is Doing to Our Brains’ gelijk – maar niet altijd.
Carr stelt dat zoekmachines ons bijna direct de gevraagde informatie geven waardoor onze hersenen de capaciteit om informatie op te slaan, kunnen verliezen. De hersenen zouden hierdoor niet goed genoeg geprikkeld en getraind worden. Door het steeds eenvoudiger maken van het vinden van informatie op internet worden de hersenen steeds luier. Carr vindt dat Google een beperkt beeld heeft waarop mensen hun hersenen moeten gebruiken.
“Klopt helemaal,” aldus Lockig-Massahår. “Voor elke zoekopdracht op internet waar je vroeger de het woordenboek of de encyclopedie voor pakte, worden minder synaptische verbindingen in de hersenen gebruikt zodat het opnieuw aanleggen daarvan moeizamer verloopt. Wij vroegen ons af of dat voor iedereen geldt. Een half jaar lang hebben we een groep van 600 mensen gevolgd, die maandelijks door de fMRI-scanner zijn gegaan. De groep bestond uit mannen en vrouwen tussen de 15 en 70 jaar, die allemaal één ding gemeen hadden: het waren fervente internetters.”
“Opvallend was dat we tussen de verschillende leeftijdscategorieën en tussen mannen en vrouwen onderling nauwelijks verschillen zagen: bij praktisch iedereen werden er na verloop van tijd minder synaptische verbindingen aangemaakt. Op één groep na: bij ongeveer 15 personen werden er juist méér synaptische verbindingen aangemaakt. Het heeft een tijdje geduurd voor we erachter kwamen wat de overeenkomst tussen deze vijftien was: we hebben gekeken naar leefpatroon, of ze bijvoorbeeld vegetariër waren, of ze wellicht uit dezelfde regio kwamen of dat ze bijvoorbeeld allemaal aan dezelfde sport deden. Pas toen we de vijftien deelnemers tegelijkertijd uitnodigden omdat we geen enkele overeenkomst konden achterhalen, zagen we het: ze waren allemaal roodharig.”
Een verklaring voor de opmerkelijke uitkomst van het onderzoek heeft Lockig-Massahår nog niet. “We denken toch aan iets op gen-niveau. Het is al bekend dat bij een groot deel van de mensen met rood haar variaties in het gen MC1R (melanocortine 1 receptor) gevonden worden. Waarschijnlijk ligt in het roodharigen-DNA ook de sleutel tot deze afwijkende synapsis-aanmaak.”