Het is de droom van veel jonge talentvolle sporters om ooit deel te nemen aan de Olympische Spelen. Woon je op het platteland dan is het een stuk ingewikkelder om die droom uit te laten komen, blijkt uit een analyse van Buurtfacts.
Buurtfacts bracht ruim 2700 sporters die tot aan Rio 2016 voor Nederland uitkwamen op de Olympische Spelen in kaart op basis van hun geboorteplaatsen. Van Erica Terpstra (Den Haag) tot Ranomi Kromowidjojo (Sauwerd) en van Anton Geesink (Utrecht) tot Epke Zonderland (Lemmer).
Uit een analyse van de gegevens blijkt dat Olympische sporters in verhouding meer dan twee keer vaker dan gemiddeld uit zeer stedelijke gemeenten komen. Amsterdam voert daarbij de ranglijst aan. Op basis van het aantal inwoners zouden er 120 Olympiërs geboren moeten zijn in de hoofdstad. In werkelijkheid zijn dat er 417. Olympische sporters uit plattelandsgemeenten zijn daarentegen schaars. Uit de minst stedelijke gebieden komt slechts de helft (105) van het aantal daar te verwachten Olympiërs (211).
Sportsocioloog David Romijn van het Mulier Instituut kan de verschillen verklaren. Die hebben volgens hem alles te maken met afstand en de mogelijkheden en kansen die er wel zijn in de stad. "Niemand wordt geboren als topsporter. Daarvoor moet er eerst een sport ontdekt worden."
"Hoewel de sportdeelname op het platteland hoger is, heeft de menukaart qua sporten in stedelijke gebieden veel meer te bieden. Wie op het platteland niet goed is in voetballen, gaat niet gauw op atletiek als dat 25 kilometer verder rijden is. Terwijl de afstanden tussen accommodaties en sporten in de stad vaak veel kleiner zijn."
Groei je op in de stad, dan is de kans op het waarmaken van een Olympische droom dus vele malen groter dan die van een plattelander. Wie zijn droom vanaf het platteland toch wil najagen moet dus offers brengen. De in het Twentse Oldenzaal geboren Ellen van Langen kan er over meepraten. Zij won in 1992 goud op de 800 meter tijdens de Spelen van Barcelona, maar begon pas op haar 19de met baanatletiek. Simpelweg vanwege de afstand naar de dichtstbijzijnde baan.
Op de lagere school won ze al met sprinten van de jongens. "Ik vond het hardlopen en vooral het sprinten echt onwijs leuk. Maar dat was gewoon een drempel, om dat ergens anders te zoeken en niet in Oldenzaal." Uiteindelijk koos ze er voor om toch naar Enschede te gaan.
De Olympisch kampioene begrijpt dan ook de moeilijkheden van ouders en toptalenten uit niet-stedelijke gebieden, waar de sporten niet allemaal op fietsafstand zijn. Want goede training op jonge leeftijd kan het verschil maken. "Als je eerder begint, dan heb je een veel langere periode waarin je je lichaam kunt laten wennen aan heel zware belasting. Bij mij was dat een heel korte periode en ik denk dat dat ook een van de redenen is dat ik zo vaak geblesseerd ben geraakt."