Zo’n 15 procent van de kinderen heeft een angstige persoonlijkheid. Zij lopen een groot risico later een angststoornis of depressie te krijgen. Wetenschappers hebben ontrafeld hoe die persoonlijkheidstrek er in het brein uitziet, en stellen een vroege therapie in het vooruitzicht die angst zou kunnen voorkomen.
Twintig jaar al is de Amerikaanse psychiater Ned Kalin (Universiteit van Wisconsin) bezig met het achterhalen van de genetische en moleculaire mechanismen achter een angstige persoonlijkheid. Nu heeft hij genoeg bewijzen verzameld om te claimen dat een preventieve behandeling voor angst en depressie mogelijk wordt. Dat schrijft hij in een overzichtspaper van zijn werk in het vakblad European Neuropsychopharmacology.
Kalin doet zijn onderzoek voornamelijk op jonge resusaapjes. Omdat die een vergelijkbare hersenontwikkeling hebben als mensen, en omdat hun angstreacties op die van ons lijken. Net als kinderen reageren sommige resusaapjes extreem angstig en gestrest op vreemden en nieuwe situaties. Ze blijven het liefst dicht bij hun moeder en spelen minder met hun leeftijdsgenootjes. In het lab blijft de angstreactie van de jonge aapjes lang duren, ook als het ‘gevaar’ al geweken is. Ze blijven verstijfd, houden zich stil en vertonen een verhoogd niveau van het stresshormoon cortisol.
Hersenscans bij kinderen en aapjes leidden tot vergelijkbare resultaten. Een angstige persoonlijkheid gaat samen met een veranderde functie van de amygdala. Ook de verbinding tussen orbitofrontale cortex en de centrale kern van de amygdala is verstoord. Van de amygdala is bekend dat dit hersengebied een rol speelt bij angstreacties.
Wanneer de wetenschappers via een chirurgische ingreep de centrale kern van de amygdala of de orbitofrontale cortex ‘uitschakelden’, waren de aapjes minder bang. Die laatste lijkt het functioneren van de amygdala te sturen.
Uit een studie bij bijna zeshonderd resusapen bleek vervolgens dat een angstige persoonlijkheid voor 29 procent erfelijk is. Ongeveer net zoals bij mensen. Kalin en zijn collega’s konden ‘foutjes’ in de genen CRHR1 en CRHR2 identificeren. Die genen zitten nu net in de centrale kern van de amygdala, waarvan eerder al bleek dat hij een centrale rol speelt in het hersencircuit betrokken bij een angstige persoonlijkheid.
De expressie van die genen kan je beïnvloeden, stelt Kalin. Hij heeft een methode ontwikkeld en getest op de hersenen van dode apen, met als doelwit de genexpressie in de centrale kern van de amygdala.
Slotsom? Volgens Kalin zijn resusapen een goed model om angstige persoonlijkheid te onderzoeken en nieuwe behandelingen te testen. ‘We hopen dat dit zal leiden tot de ontwikkeling van vroege behandelingen van angst en depressie, en zelfs tot interventies om te voorkomen dat het zover komt.’
Een op de vier volwassenen heeft een angststoornis – wat kan gaan van een paniekstoornis tot een sociale fobie of een posttraumatische stressstoornis. Vaak gaan twee of meerdere angststoornissen samen.