Wanneer voelt een dier zich wel? Volgens Laurens Hoedemaker, voorzitter van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), is dierenwelzijn wat de mens ervan maakt. In meerdere opzichten.

Dierenwelzijn is wat de mens er van maakt. In meerdere opzichten. Ten eerste omdat het is wat wij er als definitie aan toekennen. Ten tweede omdat de welzijnsstatus van een dier uiteindelijk altijd een menselijke inschatting is; een dier kan immers niet vertellen hoe het zich voelt. En tot slot omdat het welzijn van dieren – of de mogelijkheden die zij hebben om welzijn te bereiken – vrijwel altijd in grote mate door de mens bepaald wordt.

Het denken over dierenwelzijn is niet nieuw. De aandacht voor dierenwelzijn is de afgelopen vijftien jaar wél hand over hand toegenomen. Ter illustratie: toen ik in 2007 secretaris van de Raad voor Dierenaangelegenheden werd, was er nog stevige discussie over nut en noodzaak van een adviesraad voor het dierenwelzijnsbeleid van de minister van Landbouw. In de jaren daaropvolgend heeft de Raad haar waarde bewezen, onder de bezielende leiding van voorzitter prof. Henk Vaarkamp en zijn opvolger prof. Frauke Ohl.

Als raadssecretaris van de RDA en als voorzitter van EuroFAWC heb ik veel en vaak over dierenwelzijn mogen nadenken. Ik heb het geluk gehad levendige debatten te mogen voeren met dierenwelzijnsexperts zoals prof. Christopher Wathes en Peter Sandøe. Daaruit is me vooral bijgebleven dat dierenwelzijn tijd- en cultuurgebonden is. Een mooi voorbeeld daarvan is dat dierenwelzijn in de westerse cultuur rond 1900 uitsluitend over dierenmishandeling ging. Daar werd afkeurend naar gekeken, omdat het aanstootgevend was. Er werd zeker nog niet gedacht vanuit het perspectief van het dier.

De behoeften van het dier staan al veel meer centraal in de vijf vrijheden zoals gedefineerd door het Brambell Committee (FAWC, VK, 1979). Deze vijf vrijheden worden overigens vaak ten onrechte gebruikt als ‘de definitie van dierenwelzijn’. Dat zijn ze niet – en zo zijn ze ook nooit bedoeld. De Vijf Vrijheden (“een dier moet vrij zijn van honger, dorst, lichamelijk ongemak, pijn, angst en vrij zijn om normaal gedrag uit te oefenen”) zijn bedoeld als 20e eeuwse, westerse criteria voor verantwoorde (lees: niet-schadelijke) dierhouderij.

De vijf vrijheden geven geen definitie van ‘goed welzijn’ en voldoen al helemaal niet voor de context van niet-gehouden dieren. Experimenten met ratten die volledig prikkelvrij en conform de vijf vrijheden gehouden werden, lieten bijvoorbeeld zien dat deze dieren lui, dik en extreem stressgevoelig werden. Ook zijn honger en dorst normale prikkels voor het eet- en drinkgedrag; zonder deze prikkels zou een dier omkomen. In de vrije natuur zijn honger, dorst en ongemakken eerder regel dan uitzondering. De vijf vrijheden stroken daardoor in ieder geval niet met de hedendaagse gedachte dat de natuurlijke leefomstandigheden de gouden standaard zijn voor goed dierenwelzijn.

Daarom is er in de periode van 2008 tot 2010 in EuroFAWC en in de RDA gewerkt aan een definitie van dierenwelzijn die in alle contexten bruikbaar zou zijn. Ook zochten we naar een manier om te duiden dat het uiteindelijk gaat om de wijze waarop het dier zijn omstandigheden beleeft. Het resultaat is voor het eerst gepubliceerd in de RDA-zienswijze “Zorgplicht natuurlijk gewogen” uit 2012. In deze 21e eeuwse, Noordwest-Europese definitie van dierenwelzijn draait het om de wijze waarop en de mate waarin een dier zich kan aanpassen aan uitdagingen zoals honger, dorst en ongemakken, om uiteindelijk een staat te bereiken die het als ‘positief’ ervaart.

Deze definitie van dierenwelzijn bevat een aantal valkuilen, waarvan de duiding van ‘de staat die een dier als positief ervaart’ de grootste is. Want een dier kan niet vertellen hoe het zich voelt. We kunnen diergedrag, fysiologische parameters en dergelijke wel meten en kwantificeren, maar de vertaling daarvan naar een ‘dierenwelzijnswaarde’ bevat áltijd een menselijke interpretatie. Daarbij is de verleiding groot om onze eigen maatstaven te hanteren voor dieren. En daar zit een risico in. Want mensen zijn wel dieren, maar niet alle dieren zijn mensen. Een dier naar menselijke maatstaven beoordelen doet geen recht aan het dier – en niet aan de mens.

Een complicerende factor hierbij is dat dit ‘antropomorfisme’ ook misbruikt wordt door dierenrechtenorganisaties, in fondsenwervingscampagnes voor NGO’s en in Disney-films. Dierenrechtenactivisten vinden vaak oprecht dat mensen en dieren gelijk zijn – en dat dieren daardoor mensenrechten en burgerrechten zouden moeten hebben. Ik ben dat niet met hen eens. Dieren hebben niets aan rechten in een mensenmaatschappij. Het pleidooi voor dierenrechten blijkt vaak vooral bedoeld te zijn om de dierenrechtenactivisten een machtsbasis te geven. Het gaat er wat mij betreft vooral om dat wij mensen onze plichten en verantwoordelijkheden jegens dieren goed moeten vervullen.

Overigens maak ik mezelf ook nog wel eens schuldig aan antropomorfisme. Ook ik denk gevoelens en emoties te herkennen in onze hond en in de pony van mijn dochter. Maar zeker weten doe ik dat niet. Van het toekennen van namen aan wilde dieren in natuurdocumentaires en bijbehorende zoetsappige dialogen over dierengevoelens in situaties die vaak gewoon gaan over instinctief diergedrag krijg ik vaak ernstige jeuk. Waarom moeten indrukwekkende natuurbeelden overgoten worden met een sausje van menselijke gevoelens? Alsof de natuur op zichzelf nog niet mooi genoeg is.

Hoe je het ook wendt of keert, bij dierenwelzijn staat de mens centraal: wij mensen bepalen wat we onder dierenwelzijn verstaan, welke waarde we daar aan toekennen en – niet in de laatste plaats – hoe het uiteindelijk in de praktijk met het dierenwelzijn gesteld is. De mens is immers de dominante diersoort op deze wereld. Vrijwel alles op deze planeet staat onder invloed van de mens. In Europa is bijvoorbeeld niet of nauwelijks nog sprake van ongerepte natuur. En Nederland is een cultuurlandschap in gradaties van natuurlijkheid. In onze nabije omgeving is alles door de mens gemaakt of geraakt. En dat geldt ook voor de leefomstandigheden van dieren, gehouden en in het wild levend.

Wat mij betreft gaat de mate waarin de mens verantwoordelijk is voor een goed dierenwelzijn gelijk op met de mate waarin hij de leefomstandigheden van het dier beïnvloedt. De zelfredzaamheid van het dier staat daarbij voor mij centraal. Honger, dorst en andere ongemakken zijn geen probleem, zolang het dier de mogelijkheden heeft daar op in te spelen en het zijn aanpassingsvermogen niet te boven gaat. Met enige zorg kijk ik dan ook naar het hedendaagse politiek debat. Daarin lijkt de ‘rubberen tegel paradijs’-attitude zich uit te breiden naar de dierhouderij. Gehouden dieren zouden volgens sommigen geen enkel ongemak meer mogen ervaren.

Tegelijkertijd wordt de ‘zelfregulerende’ natuur verheerlijkt. Een natuur waar ongemakken en leed met grote regelmaat voorkomen. Waar dierhouderij en natuur vervolgens bij elkaar komen levert dat leerzame contrasten op. Bijvoorbeeld in de Oostvaardersplassen, waar wilde dieren in een beperkt gebied feitelijk gehouden worden. En in het toenemend aantal conflictsituaties waarbij gehouden dieren worden aangevallen, verwond en gedood door de in het wild levende wolf. Wat mij betreft laat dit zien dat een meer genuanceerde benadering nodig is, waarbij ongemakken in de houderij en ingrijpen in de natuur niet op voorhand uitgesloten moeten worden.

In Wat is …? gaan we met bekende en minder bekende mensen op zoek naar wat hen motiveert om te ontdekken of we elkaar van daaruit weer kunnen vinden. Waarom we dit doen lees je in De ontdekking van de ander. Bekijk ook de introductie tot de dierenwelzijnsreeks of het overzicht van de serie.