Door de stijgende accijns op wodka kwam er in 1858 een geheelonthoudersbeweging op in het zwaar alcoholistische Rusland. Dat bedreigde de staatskas en de tsaar greep hard in om de bevolking weer aan de drank te krijgen.
In 1858 ontstond er in Rusland een landelijke boycot – tegen wodka!
Eigenlijk was de alcoholische drank een vast onderdeel van het leven van de meeste Russen. Maar liefst 77.000 kroegen in het grote rijk lesten de dorst van de inwoners.
Die kroegen vulden ook de schatkist van de tsaar. De accijns op alcohol was goed voor maar liefst 40 procent van de staatsinkomsten.
Na de Krimoorlog (1853-1856) had het rijk geen geld meer en besloot tsaar Alexander II de accijns op wodka te verhogen.
Winkeliers maakten hiervan gebruik om de prijs nog verder op te schroeven, waardoor wodka een luxeartikel werd dat de gemiddelde Rus zich nauwelijks kon veroorloven.
De prijsverhoging had daardoor een onvoorzien effect: de opkomst van een Russische geheelonthoudersbeweging.
Toen steeds meer Russen zich hierbij aansloten, had de tsaar een probleem. Niet alleen de glazen raakten leeg, maar ook de staatskas.
Het leger werd naar steden en dorpen van Sint-Petersburg tot Vladivostok gestuurd om de bevolking weer aan de drank te krijgen. De soldaten gingen rigoureus te werk en schuwden marteling niet.
De Britse journalist Eustace Murray deed verslag van de gebeurtenissen:
‘De geheelonthouders werden gegeseld tot ze dronken. Bij wie bleef weigeren, werd de wodka via een trechter naar binnen gegoten, en daarna gingen ze de gevangenis in, zodat de mensen zouden denken dat het rebellen waren. Priesters moesten preken tegen deze nieuwe vorm van ongehoorzaamheid, en de perscensuur sprak een veto uit over elke publicatie waarin de verkoop van alcohol werd veroordeeld.’
In 1860 werd de accijns afgeschaft en drie jaar later werd de geheelonthoudersbeweging verboden.
Sindsdien drinken Russen in vergelijking met andere landen veel alcohol, en nog steeds sterft bijna een kwart van de mannen aan alcoholgerelateerde oorzaken.