De zeven melkveehouders op Schiermonnikoog deden in een gezamenlijk project 38 procent van hun koeien weg. Toch wijzen de laatste metingen op het eiland op een stikstoftoename. Hoe kan dat?

Een relatief afgelegen eiland. Geen snelwegen en fabrieken die het zicht op de stikstofgegevens vertroebelen. En een overzichtelijke en afgebakende veehouderijsector, die bestaat uit zeven melkveehouders. Een ideale plek voor een praktijkexperiment rond stikstof, dacht de Leidse hoogleraar Jan Willem Erisman in 2015 al. Hij raakte destijds als adviseur betrokken bij een project om samen met de boeren tot een vermindering van de stikstofuitstoot met minstens 20 procent te komen.

Het leidde uiteindelijk tot wat Erisman ‘de Melkveerevolutie’ noemt in het boek dat hij over Schiermonnikoog schreef. Geen van de boeren hoefde te stoppen; wel gingen ze allemaal een stuk minder intensief boeren. 38 procent van de koeien verdween van het eiland. Met een eigen kaas- en zuivelmerk halen de melkveehouders meer geld uit minder melk.

Toch lijkt het chagrijn rondom het project intussen de overhand te krijgen. De boeren, stelde Erisman al eerder, krijgen vervelende reacties van collega’s op de wal. Ze voelen daardoor schroom het verhaal van hun eigen kaas verder uit te dragen. Daar komen dan nog de recente resultaten bij van het meetnetwerk dat het RIVM in heel het land onderhoudt.

Bij de zes meetpunten op Schiermonnikoog was in 2022 sprake van een lichte stijging van de hoeveelheid ammoniak – de stikstofverbinding die vooral uit de landbouw komt – in de lucht. Dat leidde tot Kamervragen van BBB-voorvrouw Caroline van der Plas. Want als de hoeveelheid ammoniak niet afneemt na zo’n forse krimp van de veestapel, wat zegt dat dan? Is het dan überhaupt wel zinvol om miljarden aan gemeenschapsgeld te besteden aan vermindering van het aantal landbouwdieren?

De meetresultaten op het eiland lenen zich niet voor al te stellige conclusies, benadrukt Erisman. “Deze cijfers gaan over de concentratie in de lucht, niet over wat er neerkomt in de natuur. Daarbij kan het weer behoorlijk bepalend zijn: bij hoge temperaturen neemt de uitstoot toe en bij veel zuidwestenwind waait er meer ammoniak van de wal naar Schiermonnikoog. Als je naar het afgelopen halfjaar met veel noordenwind kijkt, zie je waarschijnlijk een ander beeld.”

In de resultaten van de meetpunten zijn er voor die uitleg ook wel aanwijzingen te vinden. De ammoniaktoename ten opzichte van 2021 was het sterkst bij twee meetpunten aan het westpunt en middenin het natuurgebied op het eiland; beide liggen relatief ver van de melkveestallen af. Bij het meetpunt dat juist pal naast een van de bedrijven ligt – en ook de hoogste ammoniakconcentraties meet – was de toename juist het kleinst.

Bovendien speelt volgens Erisman mee dat de boeren op Schiermonnikoog vorig jaar meer kunstmest en krachtvoer naar het eiland lieten komen. “Als je de metingen van 2022 met een model corrigeert, kom je tot een reductie van ongeveer 25 procent. Minder dan verwacht, maar dat is hierdoor wel te verklaren.”

Dat er vragen bij de cijfers komen, snapt Erisman wel. Want een ammoniaktoename – ondanks 38 procent minder vee – klinkt toch als een tegenvaller. Bovendien schreef Erisman in zijn boek dat de hoeveelheid stikstof in de natuur bijna zou kunnen halveren, van ongeveer 19 kilo naar zo’n 10 kilo per hectare per jaar. Is zo’n afname niet in tegenspraak met de praktijk dat stikstof vanaf het vasteland nu dus alsnog voor hogere ammoniakconcentraties in de metingen zorgt?

“Die bijna-halvering was niet het gemiddelde over het hele natuurgebied”, legt hij uit. “Het was gebaseerd op de gebieden waar de kwetsbaarste soorten voorkomen. Die liggen toevallig relatief dicht bij de melkveebedrijven, waardoor het effect van krimp van de veestapel op die plekken relatief groot is volgens het model.”

Betere metingen bij de bedrijven zelf hadden deze discussie kunnen voorkomen, bezweert Erisman. “Ik heb daar vanaf het begin op aangedrongen bij het ministerie en de provincie. Je had hier een prachtige praktijksituatie om heel gericht het effect te meten van krimp van de veestapel. Via een nulmeting en vervolgmetingen bij de bedrijven zelf. Maar dat gebeurt allemaal niet, waardoor je nu in discussies terechtkomt over cijfers die veel minder geschikt zijn om het effect van dit project in beeld te brengen.”