In de Chinese autonome regio Sinkiang zijn vele tientallen goed bewaarde mummies gevonden die ongeveer 4000 jaar oud zijn. Ze zijn op natuurlijke wijze bewaard gebleven, in tegenstelling tot de mummificatie zoals die in het oude Egypte werd toegepast.

In het regionale museum van Ürümqi zijn enkele van de mummies te zien, alsmede archeologische vondsten die te maken hebben met de zijderoute. De mummies zijn ontdekt in de Taklamakan-woestijn en dragen kleurige kledij. Ze zien er verrassend genoeg Europees uit.

Toen de sinoloog Victor Mair in de zomer van 1988 op één van zijn archeologische trektochten door West-China het museum in Ürümqi bezocht, wachtte hem een verrassing. Aan het eind van de afdeling archeologie was een nieuwe zaal ingericht met mummies. Mair was verbaasd over hun uiterlijk. Voor hem lagen geen Chinezen of Mongolen, maar figuren met scherpe neuzen, diepe en ronde oogkassen, blond of rood haar en dikke baarden. Het waren onmiskenbaar blanken.

Wetenschappelijke artikelen over de Tarim-mummies verschenen in 1995 en 1998 in het Journal of Indo-European Studies. Mair, auteur van het boek ‘Mummies of the Tarim Basin’, concludeerde dat de blanken 1000 jaar eerder in het gebied arriveerden dan de Oost-Aziatische volkeren. In 2004 stelden wetenschappers van de Universiteit van Jilin vast dat de oudste bewoners van West-China niet uit Oost-Azië kwamen.

In de Taklamakan, waar de luchtvochtigheid gemiddeld vijf procent bedraagt en per jaar nog geen 35 millimeter regen valt, krijgen ontbindende bacteriën geen kans, te meer omdat de bodem een hoog zoutgehalte kent en de winters extreem koud zijn.

Bij die unieke combinatie van omstandigheden blijven niet alleen de lichamen van de overledenen intact – zonder de ingrepen die de Egyptische mummies ondergingen – maar ook hun kleding. Het weefpatroon van de wollen omslagdoeken die sommige mummies uit Sinkiang dragen lijkt sprekend op dat van de doeken die in de zoutmijnen nabij Hallstatt in Oostenrijk zijn opgedoken. Die kleding was geweven door voorouders van de Kelten.

In het zand van de Taklamakan zijn manuscripten gevonden in het Tochaars, een taal die in de achtste eeuw door de opkomst van de Turkstalige Oeigoeren is uitgestorven. Net als het Keltisch maakt het Tochaars deel uit van de familie van Indo-Europese talen.

Pas na de expedities van Mair kreeg de westerse wereld lucht van de Tarim-mummies. Toch was de Amerikaan niet de eerste die ze opmerkte. Exemplaren zijn al een eeuw geleden beschreven door ontdekkingsreizigers als Sven Hedin, Albert von Le Coq en Sir Aurel Stein.

De mummies liggen erg gevoelig. Oeigoeren ruimen volop graven met ‘heidenen’ en Oeigoerse archeologen tonen zich soms ronduit vijandig tegenover de ‘buitenlandse duivels’. Pas geleden zouden vier van de mummies worden tentoongesteld door het archeologiemuseum van de Penn-universiteit in Philadelphia. De Chinese autoriteiten vaardigden op het laatste moment een verbod uit: de mummies mochten niet worden getoond.

In het officiële Chinese verhaal, dat ook in de regionale staatsmusea in Sinkiang strak wordt uitgedragen, is bijna geen plaats voor de allochtone voorgeschiedenis van de regio. Te veel aandacht voor andere wortels brengt mensen op de verkeerde ideeën, vond Peking.
Film