Noorse wetenschappers zagen vorig jaar april een mannelijke ijsbeer die zich op Spitsbergen voedde met het karkas van een witsnuitdolfijn, stellen zij in een artikel dat begin deze maand werd gepubliceerd in het tijdschrift Polar Research. Een tweede karkas begroef hij onder het ijs en leek hij voor later te bewaren.

Het was een bijzonder tafereel. Niet omdat ijsberen geen dolfijnen lusten, maar omdat de dieren, die ruim 2,5 meter lang en driehonderd kilo zwaar kunnen worden, zich voorheen nooit al in april zo noordelijk in de Atlantische Oceaan ophielden. De afgelopen 45 jaar is de temperatuur van het oppervlaktewater in het gebied rondom Spitsbergen echter sterk gestegen, waardoor de vroege trek noordwaarts mogelijk geen uitzondering zal blijken.

Vooralsnog vermoeden de onderzoekers dat deze witsnuitdolfijnen simpelweg verdwaald waren. Hun hypothese: in hun tocht naar een ijsvrij gebied werden de beesten meegevoerd door een sterke noordelijke stroming, een situatie die in het Canadese poolgebied eerder is waargenomen. Een kleine opening in het ijs van 60 bij 75 centimeter zou de beer de kans hebben geboden de dolfijnen te grijpen bij het happen naar zuurstof.

Volgens hoofdonderzoeker Jon Aars van het Norwegian Polar Institute kan deze dolfijnsoort, de achtste walvisachtige waarvan bekend is dat hij als ijsbeerprooi dient, in de toekomst een belangrijke voedselbron voor de ijsberen vormen. “Met steeds langere perioden zonder zee-ijs zullen de beren op zoek gaan naar alternatieve voedselbronnen”, denkt hij.