Zelfs toen wetenschappers deden alsof de zon ergens anders stond, wisten mieren de weg terug naar huis te vinden.

Sommige mensen hebben er moeite mee de weg naar huis te vinden, zeker als ze vanuit een onbekende plek moeten vertrekken. Maar stelt u zich eens voor dat u daarbij achteruit moet lopen. Lijkt ondoenlijk. Voor mieren is het dat niet. Die doen dat dagelijks. En niet op de automatische piloot, het is mierenslimheid.

Soms is de buit die mieren tijdens hun voedseljacht maken zo groot, dat ze het gevaarte niet meer in hun bek kunnen dragen, maar moeten slepen. Hoe vinden ze dan de weg naar het nest?, vroegen wetenschappers zich af. Ze zien immers niet waar ze heen gaan. En mieren gebruiken wel geursporen, maar dat is voor de communicatie; om elkaar op vindplaatsen te wijzen, niet om te navigeren.

Wellicht hebben ze allerlei aanknopingspunten in het landschap, en aan de hemel, in hun geheugen opgeslagen, was het idee. En zijn de mieren zo geprogrammeerd dat ze die film ook achterstevoren kunnen terugdraaien.

Britse biologen twijfelden aan dit idee en besloten Spaanse woestijnmieren aan een test te onderwerpen. Ze zochten een nest op, ergens in de omgeving van Sevilla, lieten op een meter of tien wat koekkruimels en stukjes worst achter en staken her en der schotjes in het zand zodat de mieren gedwongen werden in bepaalde routes te lopen.

De mieren moesten in zuidwestelijke richting terug naar het nest, maar de schotjes dwongen ze pal naar het zuiden te lopen. Mieren die vooruit liepen, met een klein kruimeltje in de bek, sloegen meteen na het eerste schotje rechtsaf zodat ze weer de goede kant op gingen. Maar sleepten ze, achteruitlopend, een groter stuk met zich mee, dan gingen ze voorbij het schot gewoon rechtdoor. Even verderop lieten ze hun buit los, draaiden ze zich om en keken om zich heen. Waarna ze hun sleepwerk weer oppakten en in de juiste richting verder gingen.

De biologen maakten het de mieren daarna extra moeilijk. Ze verplaatsten de insecten een stukje zodat ze de standaardroute moesten terugvinden. Ze ontnamen de mieren het zicht op de omgeving of deden het met spiegels voorkomen alsof de zon ineens in het noorden stond. Maar telkens zaten de mieren, na een korte oriëntatie, weer op het goede spoor.

De biologen zijn onder de indruk. Het mierenkompas is geen simpel voorgeprogrammeerd instrument, schrijven ze in het vakblad Current Biology. Op de een of andere manier is de mier in staat verschillende geheugentaken te combineren. Hij merkt op dat de omgeving er anders uitziet dan hij zich herinnert en is in staat met die kennis zijn route aan te passen.

De biologen zijn ook enthousiast over hun onderzoeksopzet. In een volgende studie zijn ze van plan om, als de mier zich aan het oriënteren is, een groter stuk koek te vervangen door een kruimeltje. Kijken of de mier dat merkt.
Filmpje