In de Zuid-Afrikaanse provincie Westkaap hebben natuurbeschermers en wetenschappers de handen ineengeslagen met een stel grootgrondbezitters om de kwagga – een zebra-achtige grazer – terug tot leven te fokken. Een frappant project nadert de slotfase.

Kevin van Vliet1 augustus 2021, 12:13
De dauw schittert nog op zijn landgoed als Nick Pentz (52), de vierde generatie van een Zuid-Afrikaans boerengeslacht, uit zijn pick-up stapt. Op de heuvels in de verte liggen zijn wijngaarden. Verderop houdt hij schapen en Angus-runderen.

Drie eeuwen geleden scharrelde hier het vee van de VOC. De Kaap-Hollandse gevels op het erf zijn stille getuigen. Maar inmiddels graast er ook het nodige wild: struisvogels, koedoe’s, wildebeesten, springbokken, gemsbokken. Het zoeken is naar een dier dat meer dan honderd jaar geleden uitstierf.

Boer Pentz en zijn buurman, een plasticfabrikant, hebben hun grond beschikbaar gesteld voor een opmerkelijk fokprogramma: The Quagga Project. De kwagga was een zebra-achtig dier, bruin en slechts van voren gestreept, dat op de graslanden en woestijnvlaktes in zuidelijk Afrika leefde. De lokale Khoikhoi vernoemden het dier naar zijn blaffend gebalk (Spreek uit als: kwa-ha.)

De Europese kolonisten roeiden de hele diersoort in een mum van tijd uit. Het laatste exemplaar overleed in 1883, in Artis. De laatste wilde kwagga was toen al afgeschoten.

“De kolonisten waren bang dat de kwagga’s niets te grazen overlieten voor hun veestapel,” vertelt boer Pentz, een grote vriendelijke reus. Het is rustig vandaag. In het restaurant, dicht vanwege de winter en de lockdown, laat hij een getekend portretje van de kwagga van weleer zien. Gespierd, elegant, met zwarte strepen op een glanzend kastanjebruine vacht. “Het was erg kortzichtig van ze, al denk ik niet dat de boeren wisten dat ze een diersoort de ondergang in schoten.”

Van de kwagga zijn 23 huiden over, die zijn opgezet en wereldwijd tentoon worden gesteld. Het Artis-exemplaar staat tegenwoordig in museum Naturalis.

In de jaren tachtig vond Reinhold Rau, een Duitse preparateur voor het natuurhistorisch museum in Kaapstad, achtergebleven DNA op één van die huiden. Uit een analyse bleek dat de kwagga, in tegenstelling tot wat gedacht werd, geen aparte soort was, maar een ondersoort van de nog levende steppezebra.

Rau wist dat als de kwagga-genen bewaard lagen in het DNA van zebra’s, het slechts een kwestie van slim fokken zou zijn totdat de juiste DNA-variant zich in een veulen aandiende. Hij selecteerde negentien zebra’s uit wildparken in Zuid-Afrika en Namibië op basis van strepen en vachtkleur en begon een fokprogramma.

De finale van zijn Quagga Project maakte hij niet mee. Rau overleed in 2006. Maar inmiddels is de kudde van Pentz, nu 22 stuks, één van de tien populaties verspreid over Zuid-Afrika. “Wij zien een significante vermindering van strepen bij de dieren. Alleen de bruine kleur laat nog op zich wachten”, zegt Pentz.

De dieren die niet genoeg voortgang vertonen, worden uit hun kuddes verwijderd door Bernard Wooding en zijn collega’s van The Quagga Project. Wooding nam het stokje over van Rau. Hij is natuurbeschermer en werkt op een groot natuurpark, twee uur rijden vanaf Pentz’ boerderij. Ze hebben diverse antilopen, wildbeesten, zebra’s en de grootste fokkudde kwagga’s.
Wetenswaardigheidje: de Amerikaanse sciencefictionschrijver Michael Crichton ontleende een deel van zijn inspiratie voor Jurassic Park (verfilmd door Spielberg) aan het project en kwam er eens een kijkje nemen. “Een jaar of tien geleden, met vrouw en dochter,” vertelt Wooding via de telefoon. “Hij wilde de dieren met eigen ogen zien.”

Wooding is niet veel meer dan een stamboekhouder. “Ik fotografeer de dieren en rangschik ze op basis van hun strepen. Een dier dat minder strepen heeft dan zijn ouders, blijft. We hebben nu een vijfde generatie en worden steeds kieskeuriger.”

De Rau quagga werd in 2019 door het Zuid-Afrikaanse ministerie van landbouw erkend als landras. De naam geeft maar aan dat de dieren weliswaar genetisch verwant zijn aan de uitgestorven kwagga’s, maar niet direct van ze afstammen.

Operatie Quagga nadert de slotfase. Wooding wil nu een kudde loslaten in het wild, onbeheerd. Met een beetje grootspraak kan hij dan beweren dat de kwagga terug is in Zuid-Afrika.

Echt veel belangstelling krijgt het fokprogramma nog niet. Maar de vraag is voor hoelang. Want boeren van buiten zijn bereid heel wat neer te tellen voor een kwagga, bewijzen de drie exemplaren die al werden verkocht op een veiling. Het fokproject kan met de opbrengst daarvan minstens tien jaar vooruit.

En het zal niet lang duren, of ook jagers krijgen er lucht van, denkt Wooding. “Het wachten is op een bord langs de weg. ‘Kom kwagga’s jagen.’ Mogelijk afkomstig van één van de fokkers aan wij hebben verkocht.” Trofeejacht is een belangrijke inkomstenbron voor Zuid-Afrika.

Intussen herhaalt op het landgoed van Nick Pentz de geschiedenis zich: de kwagga’s grazen zijn weiden leeg. “Ze concurreren met de antilopen en het vee.” De kudde is in de eerste plaats een lokmiddel voor wijntoeristen, maar het loopt nog geen storm; de meeste ritjes met de safari-jeep verzorgt Pentz vooralsnog zelf.

Achter de heuvelrug klinkt ­gebries. Een wildebeest? Een kwagga?

Daar staan ze, een stuk of vijftien, springlevend. Koppen omhoog, oren gespitst. Ze signaleren geen onmiddellijk gevaar en grazen verder. Ze zijn nagenoeg streeploos van achteren. En zowaar, de vacht oogt bruin.
Foto