Bij toeval ontdekte Simeon Floyd in de Amazonetaal Nheengatú een nog niet eerder waargenomen taalverschijnsel: een gesproken taal waarin sommige betekenissen alleen met gebaren kunnen worden geuit. Samen met een collega zoekt hij nu naar andere talen waarin dit verschijnsel voorkomt.

“Gelukkig maakte ik de opnames met video, en niet alleen met audio,” vertelt Simeon Floyd, onderzoeker aan het Max Planck Instituut in Nijmegen. Bij het uitschrijven van opnames in het Nheengatú – een bedreigde taal die gesproken wordt in het noorden van Brazilië – ontdekte hij iets vreemds: “Waar ik hoorde ‘De mannen kwamen aan in de morgen’, verstond mijn lokale adviseur ‘De mannen kwamen aan om elf uur in de morgen’.”

De lokale adviseur bleek echter niet alleen te luisteren, maar ook te kijken. De sprekers in het filmpje wezen naar de stand van de zon om de exacte tijd aan te geven. “Dit is precies waarom ik bedreigde talen documenteer. We hebben in een kleine minderheidstaal iets gevonden dat ons iets leert over taal in het algemeen”, aldus Floyd.

“Er is nog nooit eerder in een gesproken taal een visueel fenomeen gevonden dat een grammaticale functie heeft”, aldus Floyd. Uit zijn analyse blijkt dat het wijzen naar de zon dient als een bijwoordelijke bepaling bij het werkwoord (‘vertrekken’, ‘aankomen’, etc.). “Andere gebaren in talen zijn misschien wel ‘vertaalbaar’, zoals je duim omhoog voor ‘oké’, maar die hebben niet zo’n grammaticale functie. Het zou natuurlijk kunnen dat dit wel vaker voorkomt, maar dat wetenschappers het steeds over het hoofd gezien hebben, omdat de meeste opnames alleen in audio zijn.”

“Deze resultaten zijn van groot belang, ook voor het onderzoek binnen het project Language in Interaction, waar de rol van gebaren in gesproken communicatie een steeds belangrijker rol begint te spelen”, stelt Pieter Muysken, hoogleraar Algemene Taalwetenschap en expert in Centraal- en Zuid-Amerikaanse talen. “Het laat ook zien hoe belangrijk het is taalgebruik in zeer verschillende soorten gemeenschappen te onderzoeken, niet alleen in ontwikkelde Westerse landen.”

Samen met collega Connie de Vos, deskundige op het gebied van gebarentalen, is Floyd nu op zoek naar andere gesproken en gebarentalen waarin dit verschijnsel voorkomt. “Het lijkt erop dat het wijzen naar de zon om de tijd te duiden zich in verschillende talen onafhankelijk van elkaar heeft ontwikkeld”, aldus Floyd. “De Vos heeft al een erg vergelijkbaar systeem gevonden in de gebarentaal Kata Kolok op Bali. En we kijken nu ook naar talen in Centraal- en Zuid-Amerika, Afrika, Oceanië, Australië en Nieuw-Guinea.”

Floyd verwacht het verschijnsel alleen tegen te komen in landen rond de evenaar, omdat daar de daglengte nauwelijks varieert. “Het is moeilijk te verklaren waarom dit gebaar in sommige talen wel is ontwikkeld en in andere niet. Maar in een kleinschalige gemeenschap met een taal met weinig telwoorden, kan het heel goed werken,” denkt Floyd. “Zodra een gemeenschap groter wordt, zal een taal waarschijnlijk een complexer telsysteem nodig hebben om de grote aantallen mensen en middelen te kunnen beheersen.”

Hoe gaan sprekers van het Nheengatú om met de nachtelijke uren, die niet met de stand van de zon kunnen worden beschreven? “Waarschijnlijk was er nooit een noodzaak om daar nauwkeurig over te spreken, toen deze kleine gemeenschappen nog niet over elektriciteit beschikten. De dag was voorbij als de zon onderging”, vermoedt Floyd. “Soms wezen ze naar de stand van de maan, maar die is veel minder regelmatig dan die van de zon. Tegenwoordig zijn de meeste sprekers van het Nheengatú tweetalig en gebruiken ze het Portugese systeem om naar tijden in de nacht te verwijzen.”